Skip to main content Skip to main nav

Herkomst van beekslib in vier stroomgebieden. Een verkennende systeemanalyse als onderdeel van het KIWK-project Grip op slib

De waterkwaliteit is de afgelopen jaren verbeterd in veel Nederlandse beken. Toch blijven de gewenste waterplanten vaak uit en hebben veel beken te maken met woekering van ongewenste soorten. In het project ‘Grip op Slib’, onderdeel van de Kennisimpuls Waterkwaliteit, is onderzocht of dit komt door de (beperkte) kwaliteit van de waterbodem, en hoe deze waterbodem tot stand komt.

In het project is de herkomst van beekslib voor vier beeksystemen in kaart gebracht,  namelijk voor het Gasterensche Diep, de Eefse Beek, de Tongelreep en de Lage Raam. De slibherkomst is geanalyseerd op stroomgebiedsniveau, aan de hand van gebiedskenmerken die volgen uit model- en meetgegevens van het waterschap en uit openbaar kaartmateriaal.

De resultaten laten zien dat de bijdrage van de verschillende slibbronnen behoorlijk verschilt tussen de beeksystemen. Zo zijn de landbouw-beïnvloede stroomgebieden van de Eefse Beek en de Lage Raam gevoeliger voor sedimentaanvoer van het omringende land (via water- en winderosie van vooral kale akkerbouwpercelen) dan de meer natuurlijke stroomgebieden van de Tongelreep en het Gasterensche Diep. In deze laatstgenoemde meer meanderende en sneller stromende beken is de invloed van oeverafkalving groter, gerelateerd aan natuurlijke erosie- en sedimentatieprocessen. In de Eefse Beek en de Lage Raam dragen afgestorven waterplanten meer bij aan slibvorming, vooral in rechtgetrokken onbeschaduwde gestuwde delen die gevoelig zijn voor woekering van planten. De invloed van kwel en daaraan gerelateerd ijzerrijk sediment is het grootst in het Gasterensche Diep, al kan het beekslib ook rijk zijn aan ijzer in gebieden met weinig kwel maar met een ijzerrijke landbodem zoals het geval is in de Eefse Beek en de Lage Raam. De aanvoer van extern of buitenlands slib speelt vooral in de Eefse Beek (met inlaat van gebiedsvreemd water vanuit het Twentekanaal) en de Tongelreep (met bovenstroomse aanvoer van water vanuit België via de Warmbeek die in de zomer vaak wordt gevoed met gebiedsvreemd kanaalwater).

Niet alleen tussen de beeksystemen maar ook binnen het beeksysteem kan de herkomst van slib sterk verschillen. De verschillen zijn groter naarmate het stroomgebied heterogener is qua gebiedskenmerken zoals inrichting, bodemtype, kwel en landgebruik. Van de onderzochte beken is de Tongelreep in veel opzichten het meest heterogeen. Zo zijn de slibbron- nen waarschijnlijk anders in delen waar de Tongelreep door het bos stroomt in vergelijking met delen waar de Tongelreep is omgeven door een open (landbouw)landschap. Dit uit zich bijvoorbeeld in de bijdrage van detritus aan het beekslib, omdat detritus in het bos-deel naar verwachting vooral bestaat uit bladval en dood hout en in het open landschap-deel voornamelijk zal bestaan uit afgestorven waterplanten.

De in deze studie verkregen inzichten over het belang en de locatie van de verschillende slibbronnen worden gebruikt voor de geplande veldcampagne. Deze campagne richt zich op het meten van samenstelling van het beekslib in relatie tot de samenstelling van potentiële slibbronnen. De in dit rapport beschreven potentiële hotspots van slibbronnen helpen bij het bepalen van de juiste meetlocaties. Deze metingen creëren, in aanvulling op dit rapport, een nog beter en kwantitatiever beeld van de herkomst van slib. De zo opgedane kennis over de herkomst van het slib geeft de waterbeheerder handvaten om maatregelen te selecteren die de aanvoer van slib kunnen verminderen. Dit alles met het oog op het verder verbeteren van de ecologische kwaliteit van de beken.