Skip to main content Skip to main nav

Diergeneesmiddelen in het milieu. Een synthese van de huidige kennis

In dit rapport zijn gegevens over diergeneesmiddelen in water, bodem en mest van grazers samengevat. Vervolgens is aangegeven wat dit betekent voor onze leefomgeving. De studie is grotendeels gebaseerd op reeds bestaande gegevens en rapportages. In enkele gevallen zijn aanvullende analyses uitgevoerd, zoals de afzetgegevens van diergeneesmid­delen en een risicobeoordeling op basis van een vergelijking van meetconcentraties met risi­cogrenzen.

Let op: in maart 2023 zijn enkele correcties doorgevoerd in het rapport: de PNEC van Fluralaner en enkele correcties in de factsheets. De meest recente versie vindt u hieronder. U kunt hieronder ook een gedetailleerd overzicht downloaden van de doorgevoerde aanpassingen.
 

De studie richt zich vooral op de verspreiding en effecten in het milieu van als diergeneesmiddel toegelaten werkzame stoffen. Zaken als antibioticaresistentie, risico’s van biociden of diervoederadditieven en illegaal gebruik komen daarom niet of slechts beperkt aan de orde.

Het onderzoek laat zien dat beschikbare gegevens bruikbaar zijn, maar geen compleet beeld geven. Ook zijn er onvoldoende milieumetingen op relevante locaties of tijdstippen waarop blootstelling aan diergeneesmiddelen mag worden verwacht. Daarnaast ontbreken voor veel stoffen risicogrenzen om de meetgegevens mee te vergelijken.

> Bekijk de brochure over diergeneesmiddelen in het milieu

Toch kunnen we de volgende conclusies trekken:

  1. Gemeten concentraties laten zien dat bepaalde antiparasitica een risico vormen voor het milieu. Het gaat zowel om ecologische risico’s voor mestorganismen, als voor organismen in oppervlaktewater. Enkele van deze stoffen (fipronil, imidacloprid, permethrin) worden ook gebruikt als bestrijdingsmiddel. Het is dan niet duidelijk wat de bijdrage uit de ver­schillende bronnen is. Van diverse stoffen zijn de risicogrenzen dusdanig laag, dat met de huidige detectiemethodes de aanwezigheid van de betreffende stof niet op dit niveau kan worden aangetoond.
  2. Voor hormonen en pijnstillers zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om conclusies op te kunnen baseren.
  3. Gemeten antibiotica en coccidiostatica in de bodem lijken weinig risico voor het milieu op te leveren. Antibiotica die het vaakst worden aangetroffen in oppervlaktewater, ook boven de risicogrens, worden ook door mensen gebruikt. Het is niet voor alle antibiotica duidelijk wat de bijdrage van beide bronnen is.
  4. Resten van sommige diergeneesmiddelen kunnen via bemesting in het grondwater te­ rechtkomen. Incidenteel wordt voor grondwater de signaleringswaarde overschreden. In drinkwater worden sporadisch zeer lage concentraties van diergeneesmiddelen aange­troffen. Dit levert echter géén risico’s op voor de gezondheid.

Deze conclusies zijn getrokken door gegevens te combineren over het gebruik van een beperkte maar relevante selectie van diergeneesmiddelen met gegevens over de routes waar­langs ze zich verspreiden, van metingen en over risico’s.

Onzekerheden over de conclusies zijn er zowel vanwege de keuze van stoffen als vanwege de beschikbaarheid van gegevens over deze stoffen. De uitgekozen stoffen zijn veelgebruikte en vaak onderzochte stoffen, maar de selectie biedt geen garantie dat de gekozen werkzame stoffen representatief zijn voor álle stoffen.

In Hoofdstuk 6 van dit rapport wordt een aparte synthese gepresenteerd. Daarnaast wordt in de bij dit rapport behorende brochure een uitgebreide samenvatting gegeven. De tekst hiervan vindt u ook in dit rapport in kaders bij de betreffende hoofdstukken.