Skip to main content Skip to main nav

Emissie onderzoek op een zestal rwzi's in het kader van de E-PRTR (update 2014)

Sinds 2006 is een Europese verordening van kracht waarin is bepaald dat bepaalde type inrichtingen – waaronder een aantal rwzi’s - verplicht zijn hun emissies te rapporteren. Het betreft het ‘European Pollutant Release Transfer Register’ afgekort E-PRTR. Dit rapport bevat een monitoringprogramma en de monitoringresultaten van metingen bij zes rwzi’s. Zuiveringsbeheerders kunnen met dit rapport aan hun rapportageverplichtingen inzake de E-PRTR voldoen, zonder dat op individuele basis nog meetinspanningen voor het compartiment ‘water’ verricht hoeven te worden. In de loop van 2013 bleek dat het rapport van een aantal parameters foutieve emissiefactoren bevatte. Om deze reden heeft een rectificatie van het rapport plaatsgevonden. Het gerectificeerde rapport vervangt hiermee de eerdere versie van STOWA 2010-W07.

Volgens de European Pollutant Release Transfer Register (E-PRTR) moeten zuiveringsinrichtingen van bepaalde omvang hun emissies rapporteren. Voor wat betreft de emissies naar het watercompartiment gaat om 71 (al dan niet gegroepeerde) stoffen. Van 15 van deze stoffen zijn nauwelijks of geen watergerelateerde emissiegegevens bekend. De overige stoffen worden al op reguliere basis gemeten, óf daarvan is bekend dat de emissie zo laag is dat over deze stoffen niet gerapporteerd hoeft te worden.

Om te voorkomen dat op alle E-PRTR-plichtige rwzi’s (circa 70), de emissie van de 15 genoemde stoffen gemeten moet worden, is in overleg getreden met het grootste Waterwet (voorheen Wvo)-bevoegd gezag, Rijkswaterstaat. Uit dit overleg is gekomen dat onder voorwaarden het monitoren van de emissie van deze stoffen op een beperkt aantal rwzi’s (zes) representatief mag worden verondersteld voor de andere rwzi’s. De waterschappen hoeven op deze manier niet individueel aan de slag met een monitoringprogramma en besparen alleen al op analysekosten € 1,5 miljoen per jaar. RWS hoeft als bevoegd gezag alleen overleg te voeren met Vereniging van Zuiveringsbeheerders  in plaats van met individuele zuiveringbeheerders. Ook hoeft op deze manier de wijze van bemonstering, analysetechnieken en randvoorwaarden maar eenmalig te worden vastgelegd.

Dit rapport bevat het monitoringplan dat op hoofdlijnen inzicht geeft in de wijze waarop de emissie van de bedoelde 15 stoffen is bepaald. Het programma is vervolgens uitgevoerd op zes rwzi’s en één slibverwerkingsinrichting in de periode van september tot en met december 2007. De betreffende rwzi’s worden in het rapport monitor-rwzi’s genoemd. Aan de hand van zes monitoringsrondes zijn onder andere de emissies van de eerder genoemde 15 stoffen gemeten, naast een groot aantal andere stoffen. Van een tweetal rwzi’s zijn niet alleen de effluenten bemonsterd, maar ook influent en slib. Aan de hand van de belasting van de betreffende rwzi’s en de effluentconcentraties zijn emissiefactoren vastgesteld. Deze emissiefactoren worden door alle zuiveringbeheerders gebruikt, om voor de verslagjaren 2007 tot en met 2011 de omvang van de emissie te berekenen.